Daniel 1

60) aldaar zult gij [hem]

Alwaar hij zich tot de gehoorzaamheid van het Evangelie en de ware gemeente des Heeren Christus [die het geestelijk Isra‰l en het zaad van Abraham is] zal mogen begeven, zal hij onder het ganse lichaam der kerk gerekend worden, en een erfgenaam Gods en mede‰rfgenaam des Heeren Christus zijn.

1) het derde jaar

Te weten toen het derde jaar ten einde ging, en het vierde begon, toen Jojakim volstrekt koning wilde zijn, zich onttrekkende aan de gehoorzaamheid, die hij tevoren aan Nebukadnezar beloofd had, Jer. 25:1. Anders, na het derde jaar. Vergelijk 2 Kon. 24:1.

Jer 25.1 2Ki 24.1

2) Jojakim,

Hij is geweest een zoon van Josia, den broeder van Zedekia, den laatsten koning van Juda.

3) Nebukadnezar,

Hij wordt door Jozefus en anderen genoemd Nebukadnezar de Grote, vanwege zijn groot koninkrijk en groot gebied. Zijn vader heette ook Nebukadnezar.

4) Babel,

Zie Jes. 13:19.

Isa 13.19

5) te Jeruzalem,

Of, voor, of naar Jeruzalem toe, te weten om de belegering te bereiden, doende in het vierde jaar hetgeen Jeremia voorzegd had, Jer. 1, enz.

6) een deel der vaten van het huis Gods;

De rest werd door Gods beschikking in den tempel bewaard tot de wegvoering van den koning Jechonia, Jer. 27:18,19,20. Ja, ook bleven er nog enige tot de verwoesting der stad toe.

Jer 27.18,19,20

7) bracht ze

Te weten de vaten, die hij naar de wijze der heidenen, eerst zijnen afgod heeft aangeboden, en daarna in het schathuis weggelegd, gelijk volgt. Vergelijk 2 Kron. 36:7. Anderszins is het waarachtig dat hij ook Jojakim met vele anderen gevankelijk gezonden heeft naar Babel. Zie het volgende, en onder Dan. 2:25.

2Ch 36.7 Da 2.25

8) [in] het land van Sinear,

Anders: naar het land Sinear, het huis van zijn God. Van Sinear, zie Gen. 10:10, en Gen. 11:2.

Ge 10.10 11.2

9) in het schathuis

Hetwelk binnen Babyloni‰ was; zie 2 Kron. 36:7.

2Ch 36.7

10) zijns gods.

Te weten van Bel, den groten afgod der Babyloni‰rs, der Assyri‰rs en der Perzen. Zie Jes. 46:1, en Dan. 4:8.

Isa 46.1 Da 4.8
11) den overste

Of, zijn groten hofmeester.

12) kamerlingen,

Of, hovelingen, eigenlijk gesnedenen; zie Gen. 37:36; 2 Kon. 20:18.

Ge 37.36 2Ki 20.18

13) uit het koninklijk zaad,

Hebreeuws, uit het zaad des rijks; dat is, uit, of van de jongelingen, die uit koninklijk zaad geboren waren; zie Jer. 39:7; Jer. 41:1.

Jer 39.7 41.1

14) prinsen;

Of, vorsten, of oversten. Enigen onder de rabbijnen menen dat het woord Parthemin betekent de gouverneurs, wonende en regerende omtrent de rivier Perath, of Frat, (Eufraat). Anderen onder de Joden menen dat dit woord zoveel betekent als grote vorsten en heerschappers.

15) geen gebrek ware,

Te weten geen gebrek noch smet van het lichaam, maar volmaakt van lijf en van leden.

16) schoon van aangezicht,

Hebreeuws, goed van aanzien.

17) vernuftig in alle wijsheid,

Of, verstandig in alle wijsheid; niet dat zij toen ten tijde alle wijsheid, enz. moesten hebben, maar zij moesten van goeden aard en verstand wezen, om zulks mettertijd te kunnen begrijpen en leren.

18) in wetenschap,

Of, in kennis. Hebreeuws, kenners der kennis.

19) kloek van verstand,

Hebreeuws, verstand hebbende [in] wetenschap.

20) bekwaamheid ware,

Hebreeuws, kracht; dat is, aard, vernuft, verstand.

21) om te staan in des konings paleis;

Dat is, om te dienen; zie Deut. 1:38, en 1 Kon. 10:8. Dit was van den profeet Jesaja voorzegd, Jes. 39:7. Voor den koning staan kan hier ook verstaan worden, om voortreffelijke ambten in toekomende tijden te bedienen. Deze jongelingen liet de koning tot dit einde aldus opleiden, op hoop dat hij de Joden door hen, als zij tot hunne jaren zouden gekomen zijn, te beter in gehoorzaamheid zou kunnen houden.

De 1.38 1Ki 10.8 Isa 39.7

22) de boeken

Het Hebreeuwse woord betekent alles, waarin iets geschreven of verhaald wordt, een boek, een brief, een register, enz. Tevoren waren deze jongelingen door hun godzalige ouders en leermeesters onderwezen geweest in Gods wetboek; nu zouden zij onderwezen worden in der Chalde‰n boeken, die vol van ijdele kunsten en afgodische bijgelovigheden waren; en alzo werden zij gebracht in het grootste gevaar naar ziel en lichaam.

23) spraak der Chaldeen.

Of, taal. Hebreeuws, tong.

24) verordende hun,

Of, stelde, verordende, bestelde.

25) wat men ze dag bij dag geven zou

Hebreeuws, het woord, of de zaak des daags op zijnen dag, gelijk Exod. 5:13.

Ex 5.13

26) de stukken der spijs des konings,

Brokken, portie, gerechten, of overschot.

27) zijns dranks,

Hebreeuws, zijner dranken, of drinkingen; dat is van zulke wijnen of drank, als hij zelf dronk.

28) drie jaren [alzo] optoog,

In welken tijd vermoedelijk zij de taal, de religie en de wetten der Chalde‰n zouden kunnen leren.

29) staan voor het aangezicht des konings.

Dat is, dienen; zie Deut. 10:8, en 1 Kon. 17:1, en de aantekening.

De 10.8 1Ki 17.1
30) gaf hun

Te weten uit bevel des konings, gelijk te zien is onder Dan. 5:12. Hebreeuws, stelde.

Da 5.12

31) [andere] namen,

Aldus heeft ook Farao Jozefs naam veranderd, Gen. 41:45; en Farao Necho, Eljakim, 2 Kon. 23:24, en 2 Kon. 24:17. Het schijnt dat dit placht te geschieden tot een teken van heerschappij over zulke personen; ook schijnt het hier geschied te zijn aan Dani‰l en zijne metgezellen, uit haat van de namen van den waren God, die in de namen dezer jongelingen waren, te weten El en Jah, en opdat zij alzo den waren God des te eerder vergeten en de namen der afgoden zich algemeen en gemeenzaam zouden maken, hun gevende namen der afgoden in plaats van den waren God. Want naar sommiger gevoelen is Dani‰l zoveel als God is mijn rechter; Chananjah: God heeft mij genade gedaan; Misael betekent zoveel als een die den Heere aangrijpt; Azarjah: de hulp des Heeren, of, dien God helpt; maar Beltsazar betekent een die Bels schatten weglegt en bewaart; Sadrach, een die invloeiingen krijgt van den koning der planeten; dat is, van de zon; Mesach, een die de godin Sacha toebehoort; Abed-Nego, betekent een dienaar van Nego, den afgod des vuurs. Het heeft, buiten twijfel, dezen godzaligen jongelingen zeer verdroten, dat men hen gedwongen heeft de namen der afgoden te dragen, in plaats van die troostelijke namen van den waren God, die hun godzalige ouders hun gegeven hadden.

Ge 41.45 2Ki 23.24 24.17

32) Dani‰l

Hebreeuws, hij stelde voor Dani‰l, en zo in het volgende. Dani‰l wordt eerst genoemd, als zijnde uit koninklijken stam, •f omdat hij zijne metgezellen in wijsheid en verstand overtrof; •f omdat er in dit boek voornamelijk van hem gesproken wordt.

33) Beltsazar,

Naar den naam van den afgod Bel; zie Dan. 4:8; tussen dezen naam van Dani‰l en dien van den koning van Babel is maar ‚‚n letter onderscheid: Dani‰l werd genoemd Beltschazar, en de koning Belschazar, onder Dan. 5:1.

Da 4.8 5.1
34) Dani‰l nu

Hetgeen Dani‰l gedaan heeft moet men verstaan, dat zijne metgezellen ook gedaan hebben, gelijk blijkt Dan. 1:11,12.

Da 1.11,12

35) nam voor in zijn hart,

Hebreeuws, zette, of legde op zijn hart.

36) ontreinigen

Dat is, zijne conscientie besmetten met onreine spijs te eten; want de Chalde‰n aten van verscheidene spijzen, als van varkens, hazen en verscheidene soorten van vissen en vogels, die den kinderen Isra‰l te eten van God verboden waren, Lev. 11; Deut. 14. En zij besmetten ook de geoorloofde spijzen met afgodische ceremoni‰n en aanroepingen hunner goden, Dan. 5:4; 1 Cor. 10:7. Immers kon Dani‰l zulks niet doen zonder zijne naasten te ergeren. Zie Matth. 18:7.

Da 5.4 1Co 10.7 Mt 18.7

37) zijns dranks;

Te weten van den koning, dat is, van den wijn waar de koning zelf van dronk. Doch in het Hebreeuws staat het veelvoudig getal, zijner dranken, waaruit, naar sommiger mening, af te leiden is dat de koning van verscheidene soorten van wijnen dronk, die ook Dani‰l en zijnen metgezellen voorgesteld werden.

38) gaf Dani‰l genade en barmhartigheid

Hebreeuws, stelde Dani‰l ter goedertierenheid en ter barmhartigheden. Zie dergelijke manier van spreken, en van dergelijke genade Gods, 1 Kon. 8:50; Ps. 106:46. Zie ook Neh. 1:11. De zin is: God gaf dat Dani‰l en zijne metgezellen niet gedwongen werden van des konings spijs te eten; maar Aspenaz zag het door de vingers, als de bottelier of spijsmeester hun moes of hofspijs te eten gaf.

1Ki 8.50 Ps 106.46 Ne 1.11
39) Ik vreze mijn heer,

Hij geeft hier te kennen dat hij Dani‰l en zijnen metgezellen wel zou toelaten hetgeen zij van hem begeerden, tenware dat hij gevreesd had in gevaar van zijn leven te komen, indien de koning gemerkt had dat hunne gestalte ware vervallen, en dat hij de oorzaak daarvan zou onderzocht hebben.

40) want waarom zou hij ulieder aangezichten droeviger zien,

Alsof hij zeide: Waarom zou ik de oorzaak daarvan zijn, dat de koning zou zien dat uwe aangezichten droeviger, jammerlijker, mismaakter, ontstelder, magerder of treuriger zouden zijn? Vergelijk Gen. 40:6, en de aantekening aldaar.

Ge 40.6

41) die in gelijkheid met ulieden zijn?

Te weten van drie jaren, dat is, die ook, gelijk gijlieden, drie jaren lang aldus moeten opgeleid worden. Anderen verstaan het aldus: Die ulieden in ouderdom gelijk zijn. Hebreeuws, naar uwe gelijkheid, of naar uwe blijdschap, hetwelk zou zijn, die blijde van gelaat zijn, gelijk gij nu zijt en niet droevig.

42) Alzo zoudt gij

De zin is: Dusdoende zoudt gijlieden maken dat ik van den koning aan het leven zou gestraft worden; anders, wil hij zeggen, zou ik gaarne ulieden uwe begeerte toelaten.

43) mijn hoofd bij den koning

Dat is, mijn leven.

44) schuldig maken.

Hebreeuws, verschulden; dat is, mijn leven in gevaar brengen.

45) Toen zeide Dani‰l

Te weten toen hij merkte dat de overste der kamerlingen zulks door de vingers zag, als hij maar buiten gevaar en verwijt mocht blijven.

46) tot Melzar,

Anders, tot den bezorger, uitdeler, bottelier, keukenmeester, schaffer.

47) gesteld had

Te weten om hun spijs en drank te geven en zorg te dragen over hunne opvoeding.

48) Beproef toch

Anders: verzoek het toch met uwe knechten.

49) uw knechten

Dat is, ons, mij Dani‰l en mijne metgezellen.

50) van het gezaaide

Hebreeuws, van het zaad; dat is, van hetgeen uit gezaaid zaad der aarde voortkomt, als allerlei moeskruid, idem gerst, erwten, bonen, rijst, gierst, enz. Natuurlijkerwijze is vlees en wijn voedzamer dan moes en water, maar vermoedelijk zullen Dani‰l en zijne metgezellen gezien hebben op hetgeen er geschreven staat, Deut. 8:3: De mens leeft niet van het brood alleen, maar, enz.

De 8.3

51) eten,

Hebreeuws, en wij zullen eten, enz.

52) naar dat gij zien zult.

Dat is, naar gelegenheid van zaken, naardat gij raadzaam zult vinden als gij ene proef aan ons zult gedaan hebben.

53) schoner waren

Hebreeuws, goed, of goeder; dat is, levendiger, beter van kleur, schoner.

54) dan al de jongelingen,

Dat is, dan de jongelingen, die van de beste en voedzaamste spijs gegeten hadden. Niet de heerlijke spijs en drank, maar Gods zegen maakt schoon en vet; vergelijk Richt. 13:4. Zie hiervan Gods belofte Exod. 23:25, en vergelijk verder Ps. 104:13,14,15, en Ps. 145:15,16; Hebr. 11:37,38; Matth. 4:4.

Jud 13.4 Ex 23.25 Ps 104.13,14,15 145.15,16 Heb 11.37,38 Mt 4.4
55) den wijn huns dranks,

Dat is, dien zij drinken zouden, zie Dan. 1:8.

Da 1.8
56) wetenschap en verstand

Te weten in de vrije kunsten, in staatkundige zaken en in natuurlijke dingen; maar niet in de kunst van toverij, welke God verboden heeft; Deut. 18:11.

De 18.11

57) boeken,

Zie boven Dan. 1:4.

Da 1.4

58) Dani‰l

Daarom heeft God Dani‰l enige bijzondere gaven boven zijne metgezellen gegeven, om hem daardoor in aanzien te brengen, want Hij wilde hem boven zijne metgezellen in voortreffelijke zaken gebruiken.

59) gezichten en dromen.

Van gezichten, zie Gen. 15:1, en Gen. 46:2; Num. 12:6; en van dromen, Gen. 20:3; doch somtijds worden gezichten en dromen voor ‚‚n genomen, gelijk Job 33:15.

Ge 15.1 46.2 Nu 12.6 Ge 20.3 Job 33.15
60) der dagen,

Te weten die drie jaren, waarvan Dan. 1:5 gesproken is.

Da 1.5

61) dat men hen zou inbrengen,

Of, dat hij, te weten de overste der kamerlingen, hen zou inbrengen; te weten in het paleis.

62) En de koning sprak met hen;

Of, als de koning met hen sprak, zo is er niemand, enz.

63) zij stonden voor het aangezicht des konings.

Dat is, als de koning hunne wijsheid hoorde, heeft hij geoordeeld dat zij waardig waren in het getal zijner officieren aangenomen te worden en hem in grootwichtige zaken te dienen; zie Dan. 1:4.

Da 1.4
64) van verstandige wijsheid,

Hebreeuws, van wijsheid der verstandigheid.

65) tienmaal

Of, veelmaal. Hebreeuws, tien handen. Zie Gen. 43:34; zie ook 2 Sam. 19:43.

Ge 43.34 2Sa 19.43

66) boven al

Dat is, voortreffelijker, verstandiger, dan al de tovenaars.

67) tovenaars [en] sterrekijkers,

Zie Gen. 41:8, en Exod. 7:11.

Ge 41.8 Ex 7.11
68) Dani‰l

Hier wordt Dani‰l alleen genoemd, niet zijne metgezellen, omdat doorgaans in dit boek zal gesproken worden van hetgeen God door Dani‰l heeft gedaan en voorzegd.

69) bleef

Hebreeuws, was, alhoewel niet altijd in even groot aanzien en hoogachting in der koningen hoven, gelijk blijkt Dan. 5:13,16.

Da 5.13,16

70) tot

Het woord tot, sluit niet altijd den toekomenden tijd uit, alzo dat het hier niet te zeggen is, dat hij zulks niet zou gebleven zijn ten tijde van den koning Cores. Wij lezen Dan. 10:1, dat hem in het derde jaar van dezen koning nog grote dingen van God zijn geopenbaard geworden. In zulk ene betekenis moet ook het woord tot genomen worden, 2 Sam. 6:23; Ps. 110:1; Matth. 1:25.

Da 10.1 2Sa 6.23 Ps 110.1 Mt 1.25

71) het eerste jaar van den koning Kores toe.

Dani‰l heeft over de zeven en zeventig jaren geleefd in het hof der koningen te Babel, eerst onder Nebukadnezar den Grote; daarna onder Evilmerodach zijn zoon, en onder Belsazar. In het eerste jaar van Cores [die koning van Perzi‰ zijnde, ook koning van Babel geworden is], zijn de Joden uit hun zeventig jarige gevangenschap ontslagen. Zolang en nog daarna heeft God Dani‰l in het leven gespaard, opdat hij zijn volk zou voorstaan, onderwijzen en troosten den gansen tijd hunner gevangenschap; een bewijs van Gods zonderlinge zorg over zijn volk.

Copyright information for DutKant